zondag 7 november 2010

WC 3, Reflectie Debat ‘Games en Onderwijs’




Het debat in dit werkcollege speelde zich af rond het thema ‘Games en Onderwijs’. De centrale stelling in het debat was:

‘Door serious games raken leerlingen meer betrokken bij de lesstof. ’

Het debat bestond uit drie rondes met elk een ander thema. In de eerste ronde zou worden gedebatteerd over ‘de praktijk’, in de tweede ronde over ‘de toekomst’ en in de derde ronde over ‘de rol van de docent’. Tussendoor werden wat filmpjes getoond. Ik was in eerste instantie blij verrast door deze originele indeling, maar later bleek dat de debatteerders het zichzelf hiermee niet gemakkelijk hadden gemaakt. 

De voorstanders legden in hun argumentatie erg de nadruk op het contrast tussen ‘oud’ (de traditionele manier van lesgeven) en ‘nieuw’ (serious games). Aan de hand van één van hun bronnen benoemden ze deze tegenpolen als ‘light and darkness’, waarbij het licht stond voor de interessante en boeiende spellen en het donker voor de huidige manier van lesgeven. Deze huidige manier zou zijn verouderd en daardoor worden gezien als een ‘noodzakelijk kwaad’, vooral wanneer het vergeleken wordt met hoe leuk scholieren games vinden. Volgens deze partij is het van groot belang dat er zo snel mogelijk iets wordt gedaan aan de kloof tussen vrije tijd en school. De tecnologie verandert snel en voor je het weet zal het onderwijs nog verder van scholieren af staan. Het onderwijs moet aansluiten bij de huidige maatschappij, waarin informatieverwerving en –kanalisering centraal staat. De scholier moet leren hoe hij/zij informatie kan vinden en hoe er met informatie om moet worden gegaan. De voorpartij gebruikte onder andere het citaat ‘engage or enrage’ om hun gelijk aan te tonen. In de reflectie bleek echter dat het citaat waarschijnlijk niet echt de betekenis had die de partij eraan had toegedicht. In het debat zelf werd het daarentegen erg zelfverzekerd gebruikt, wat de groep sterk over deed komen. Dit toont weer aan dat niet alleen waarheid, maar ook vorm in een debat erg belangrijk is. 

De tegenpartij vond dat de voorpartij overdreef. Volgens hen is het huidige onderwijssysteem lang niet zo verouderd als de andere partij stelde. Het is in de loop der jaren telkens weer aangepast aan moderne ontwikkelingen; het bestaande onderwijssysteem is toch immers niet meer te vergelijken met het systeem van vijftig jaar geleden? Daarnaast vond dit team dat scholieren niet meer ‘leren hoe ze moeten leren’ wanneer het onderwijs enkel zou bestaan uit games en dat ze hun motorische vaardigheden verliezen (of helemaal niet ontwikkelen); ze zullen bijvoorbeeld nog maar amper hoeven te schrijven! Het team betwijfelt of het werkelijk noodzakelijk is dat moderne ontwikkelingen meteen moeten worden geïmplementeerd in het onderwijssysteem: dat iets veel wordt gedaan door kinderen (buiten school), wil immers niet zeggen dat het dan ook per se een goede basis voor leermethoden zou zijn. 

Over de rol van de docent waren de partijen verdeeld. De voorpartij vond dat de docent meer een begeleidende rol op de achtergrond zou moeten gaan spelen, terwijl de tegenpartij de prominent aanwezige docent juist essentieel achtte voor kwalitatief hoogstaand onderwijs. Daarnaast dachten zij dat de meest docenten überhaupt nog niet klaar zouden zijn voor een dergelijk drastische verandering in het onderwijs. 

Uit de evaluatie die plaatsvond na het debat, bleek dat men het debat redelijk, maar niet vlekkeloos vond. Er ontstond een ‘discussie’ over de stelling; deze bleek namelijk multi-interpretabel. Niet duidelijk was bijvoorbeeld of de games de huidige manier van lesgeven zouden vervangen Daarnaast was niet helder aangegeven hoe het invoegen van serious games in het onderwijssysteem zou gaan verlopen (stante pede of in een tijdsbestek van enkele jaren).

Het publiek had ook kritiek op de filmpjes. Deze gaven geen objectief beeld, maar waren in het voordeel van de tegenpartij en dat is natuurlijk niet eerlijk. Daarnaast werd er ook kritiek gegeven op de indeling van het debat. Zoals gezegd was de ‘thema-indeling’ origineel, maar helaas niet effectief. De thema’s waren van nature zo nauw met elkaar verbonden, dat het voor de partijen lastig was om bij het ene thema niet ook iets te zeggen over een ander thema. Het debat verliep dus niet zo gestructureerd als gepland. 

Aan de hand van de ‘publieke rollen’ werd nog duidelijk dat de auteurs van de bronnen vaak niet goed werden gecontextualiseerd (scrounger), er wel eens gebruik werd gemaakt van vooroordelen als ‘alle docenten lopen achter’ (detectief) en dat de regels niet altijd duidelijk waren/de thema’s werden niet voortdurend goed afgebakend (vormpolitie). Uitgelegd werd nog dat de theme spotter let op de verschillende thema’s en onderwerpen die tijdens een debat ter tafel komen; bij dit debat was deze rol minder relevant.

De vier debatteerders kregen aardig wat constructieve kritiek met betrekking tot de inhoud te horen, maar persoonlijk vond ik weinig aan te merken op hun debatteerstijl. Ze kwamen alle vier rustig en zelfverzekerd over en ze hadden zich goed voorbereid (gezien hun bronnen). Het was te merken dat ze zich bewust waren van hun lichaamstaal en het belang van een goed gebruik van hun stem. Handgebaren werden ingezet om hun standpunten kracht bij te zetten; dit maakte het debat levendig. Al met al was het een plezier debat om naar te luisteren en de groepjes die nog moeten debatteren, kunnen hun voordeel doen met de genoemde kritiekpunten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten