De laatste gastspreker van de cursus was Stephan Okhuijsen van de organisatie ‘Bits of Freedom’. Samen met veel andere vrijwilligers strijdt hij voor de ‘digitale burgerrechten’, ofwel: de online privacy van burgers. Hij begint zijn verhaal met de constatering dat het leven tegenwoordig doordrenkt is met digitale producten; internet is geïntegreerd in ons dagelijks leven. Deze ontwikkeling heeft ook gevolgen voor de wetgeving betreffende privacy. Sinds 2000 zijn er veel nieuwe wetten gekomen om de rechten van burgers, in het kader van het toen relatief nieuwe medium ‘internet’, vast te leggen.
Sinds die tijd is de overheid steeds meer informatie van burgers op gaan slaan. Ook zijn er veel wetten ingevoerd om bedrijven te verplichten tot de opslag en het afstaan van gegevens. Okhuijsen lijkt boos over deze ontwikkeling en om zijn punt kracht bij te zetten grijpt hij terug naar de grondwet; artikel 10 – lid 1 om precies te zijn. In dit artikel staat: “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.” Hij ziet dit artikel als het aantoonbare bewijs voor zijn standpunt dat waar de overheid mee bezig is niet mag. Ik zelf ben er minder door overtuigd, maar daar kom ik later op terug.
Okhuijsen vertelt over de verschillende wetten die het opslaan van persoonlijke gegevens verplichten. De verschillende elektronische dossiers (leerling, medicatie, patiënten en kind) komen aan bod. Wat hem het meest tegen de borst stuit is het feit dat de gegevens zonder al te veel moeite door de overheid kunnen worden ingezien, maar niet (eenvoudig) door de burger zelf. Ook kunnen eventuele foutieve gegevens die opgetekend zijn in de dossiers vrijwel niet (volledig) hersteld worden. De AIVD is de grote kwajongen in het hele verhaal; deze dienst mag alle gegevens te allen tijde inzien. Hij vertelt ook over de gevolgen in de praktijk: burgers moeten tegenwoordig altijd een identiteitbewijs op zak hebben, steden worden voorzien van honderden camera’s en het DNA van verdachten wordt opgeslagen (ook als ze later onschuldig blijken te zijn). Okhuijsen benadrukt daarnaast het feit dat er een fundamentele verandering plaatsvindt in de maatschappij: van ‘onschuldig tot schuld aannemelijk kan worden gemaakt’ naar ‘schuldig tot onschuld aannemelijk kan worden gemaakt’. Hier wil ik echter vraagtekens bij zetten. Volgens mij is niet zo zeer dat mensen sneller als ‘schuldig’ worden gezien, maar dat de mensen die vroeger ook al verdacht zouden zijn geweest nu eerder kunnen worden gevonden (door middel van locatiegegevens). Dit lijkt mij juist een grote verbetering voor de misdaadbestrijding. Als iemand zich volgens zijn/haar mobiele telefoon binnen een straal van 15 meter van een delict bevond, dan vind ik het niet meer dan logisch dat hij/zij wordt ondervraagd. Die persoon zou waarschijnlijk door ‘ouderwetse’ ooggetuigen ook zijn genoemd.
Het bedrijfsleven komt er in zijn lezing ook niet goed van af. De bedrijven werken samen met de overheid, doordat ze meerwerken aan het doorspelen van data van hun klanten. David Lyon heeft het in zijn artikel ook over een economische drijfveer achter het opslaan van gegevens.[1] De commerciële sector heeft er nu eenmaal veel baat bij om te weten wat het koopgedrag en de voorkeuren van hun klanten zijn, zodat ze daar hun marketing op kunnen aanpassen.
Okhuijsen en Lyon hebben het beide over het ontstaan van een controle staat; een staat die gebaseerd is op wantrouwen.[2] Ze geven ook allebei aan dat het niet duidelijk is waar de verregaande maatregelen precies op gebaseerd zijn. In eerste instantie werd de reden ‘war on terrorism’ vaak genoemd, maar tegenwoordig lijkt deze niet meer zo valide. Lyon’s artikel gaat hoofdzakelijk over ‘nieuwe identiteitskaarten’ (kaarten met een chip waarop biomedische gegevens zijn opgeslagen waarmee de persoon in kwestie kan worden geverifieerd en geïdentificeerd); de invoering ervan wordt goed gepraat onder het mom van die zogenaamde terrorismeoorlog. Hij heeft vooral een probleem met het feit dat door middel van deze nieuwe identiteitskaarten de minderheden in de bevolking apart worden gezet van de ‘gewone’ bevolking, enkel en alleen op basis van hun biomedische gegevens. Er ontstaan categorieën: terrorist/geen terrorist, illegale/legale immigrant etc.[3] De democratie is ondergeschikt gemaakt aan de zogenaamde ‘nationale veiligheid’.
Zowel Okhuijsen als Lyon zien veel beren op de weg als het gaat om de nieuwe ‘veiligheidsmaatregelen’ van de overheid. In alle gevallen blijkt vooral de mens (en daarna de techniek) de zwakke schakel te kunnen zijn. Okhuijsen stelt dat een goede administratie van gegevens de kans op misbruik vergroot en hij refereert hierbij aan de Tweede Wereldoorlog (het grote aantal opgepakte Joden in Nederland hield verband met onze perfecte administratie).
Okhuijsen waarschuwt de zaal voor het online plaatsen van persoonlijke gegevens. Hier kan namelijk, niet zo zeer door de overheid, maar juist door medeburgers misbruik van worden gemaakt. Hij geeft aan dat er nog onvoldoende bewustzijn bij de burger aanwezig is over de mogelijke gevolgen van het roekeloos omgaan met persoonlijke gegevens (vooral online). Ter illustratie had hij van tevoren wat dingen opgezocht over een student uit de zaal, waar hij hem vervolgens mij confronteerde. Ergens vond ik het wel een wake-up-call. Wat nog wel leuk is om te vermelden is dat dezelfde student hem in de vragenronde terugpakte door hem met enkele persoonlijke gegevens, die hij zo één-twee-drie op internet kon vinden, om de oren te slaan.
Ikzelf tracht het allemaal wat minder somber in te zien. In de tweede alinea gaf ik aan het niet eens te zijn met de heer Okhuijsen wat betreft de aantasting van de grondwet. Het opslaan van gegevens is toch geen aantasting van de privacy? Ik zie het meer als een dienst die de overheid ons aanbiedt. Daarbij lijkt het me onmogelijk om in een maatschappij op het professionele vlak uit te gaan van ‘goed vertrouwen’ als je weet dat er mensen misbruik van zullen maken. Ik ben ervan overtuigd dat de bestrijding van criminaliteit eenvoudiger en effectiever kan worden door het combineren van databanken en informatienetwerken. Ik geef wel toe dat het beeld van een controlestaat als in ‘1984’ van Max Orwell me natuurlijk enorm tegenstaat. Daarnaast vind ik het ook niet goed dat de informatiebestanden van burgers door hen zelf niet eenvoudig op te vragen zijn. Maar het doembeeld van Okhuijsen en Lyon? Nee, daar ga ik niet in mee.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten