Van tevoren had ik dit gesprek voorbereid door een (in mijn ogen) goed en een slecht debat uit te kiezen en te beschrijven wat ik er dan precies zo goed of slecht aan vond. Door dit te doen had ik al persoonlijke groundrules van goed debat geformuleerd. Hierin beschreef ik bijvoorbeeld de belangrijke rol van de voorzitter van het debat: deze moet ervoor zorgen dat de debatteerteers dicht bij het onderwerp blijven, hen corrigeren indien nodig, hen de tijd geven om hun standpunt duidelijk te maken en goede vragen stellen wanneer een debat op een dood spoor dreigt te belanden.
Deze door mijzelf geformuleerde regels bleken aan te sluiten bij de groundrules die werden besproken in het college; ze kwamen overeen met regel 4, 5, 6 en 8. Mijn opsomming bleek echter niet toereikend te zijn en kon nog aangevuld worden met zaken als: de voorzitter dient neutraal te zijn (regel 3), de stelling moet controversieel zijn (regel 1), de deelnemers dienen een bron te vermelden wanneer zij een feitelijke uitspraak doen (regel 10). Deze regels waren me eigenlijk niet vreemd en ze riepen bij mij een soort ‘o-ja!’-reactie op. Ik besefte dat ik in feite wel weet waaraan ik een goed of slecht debat kan herkennen, maar dat ik het lastig vind om het sec te bedenken. De handout met daarop alle groundrules zal mij deze cursus daarom vast nog vaak goed van pas komen.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten